The trouble is that most research on parenting will not help you in the slightest because it doesn’t control for genetic factors.
Brian Boutwell
Pedagogiek in Praktijk | Charles Darwin was niet alleen een natuurwetenschapper die voor opschudding zorgde met het intellectuele dynamiet van de evolutietheorie. Hij was ook een oplettende ouder. Vanaf de geboorte van zijn eerste zoon William Erasmus in 1839 hield hij een dagboek bij van diens ontwikkeling. Darwin observeerde vol verwondering de aangeboren zoek- en zuigreflexen en het werpgedrag van zijn zoon. Anderhalve eeuw later wordt de maakbaarheid van het kind schromelijk overschat en de opvoeding overdreven geproblematiseerd. Juist pedagogen zouden op basis van evolutietheoretische inzichten en bevindingen uit de gedragsgenetica meer tegenwicht moeten bieden aan het alomtegenwoordige dogma van het kind als onbeschreven blad.

Darwins ‘A biographical sketch of an infant’ – de eerste psychologische studie van het jonge kind in het Angelsaksische taalgebied – leest ruim bijna anderhalve eeuw na dato alsof het gisteren geschreven is.
When two years and three months old, he became a great adept at throwing books or sticks, etc., at anyone who offended him; and so it was with some of my other sons. On the other hand, I could never see a trace of such aptitude in my infant daughters; and this makes me think that a tendency to throw objects is inherited by boys.
Charles Darwin
Heel herkenbaar. Het was pas na de geboorte van mijn zoon – dit tot grote blijdschap van zijn twee zussen – dat duidelijk werd dat de triptrap een prima opstapje was om op tafel te klimmen en zo met bestek te kunnen gooien. Onder het oog van twee verblufte ouders, want beide dochters hadden dit nooit gedaan. Lombardo & Deaner (2019) voorzien in een studie Darwins observaties van een evolutietheoretisch denkkader. Werpen is een mannelijke adaptatie betogen de auteurs. Meer dan voor vrouwen was voor mannen werpen een cruciale vaardigheid, zowel in gevechten als bij de jacht. Dientengevolge evolueerde bij mannen een grotere werpvaardigheid.
Evolutionaire psychologie
Anders dan de pedagogiek kent de psychologie een discipline die de psychologische aspecten van de menselijke geest en menselijk gedrag probeert te verklaren vanuit het perspectief van de evolutietheorie: natuurlijke selectie. Evolutionaire psychologie is gebaseerd op de gedachte dat de evolutie van Homo sapiens niet stopte bij de nek. Natuurlijke selectie (en seksuele selectie) biedt een verklaringsmodel voor (de herkomst van) bijvoorbeeld contextspecifieke angsten, sekseverschillen, geweld, partnerkeuze, spel, emoties. En ouderschap.
De mens is een sociale primaat, die op reproductieve leeftijd aan paarvorming doet, waarna – en daarin is Homo sapiens uitzonderlijk – vrouwen en mannen samen voor hun nageslacht zorgen. Verschillen tussen vrouwen en mannen in gedrag en gedragsvoorkeuren kunnen goeddeels worden teruggevoerd op sekseverschillen in ouderlijke investering (Trivers, 1972). In de loop van de evolutie ging rechtop lopen voor vrouwen gepaard met een smaller bekken. Dientengevolge evolueerde een relatieve vroeggeboorte en komen baby’s hulpeloos ter wereld. Zorgende mannen – een fenomeen dat slechts bij 5% van de zoogdieren voorkomt – is vanuit evolutionair perspectief verklaarbaar aldus de Britse evolutionair antropoloog Anna Machin: selectiedruk als gevolg van de voorkeur van vrouwen om de overlevingskansen van hun kind te vergroten.
De Canadees-Amerikaanse hoogleraar cognitieve psychologie Steven Pinker, auteur van The Blank Slate – The Modern Denial of Human Nature (2002), stelt:
For me there even shouldn’t be a field called ‘evolutionary psychology. For the same reason there shoudn’t be a field called ‘cognitive neuroscience’ – you can’t understand any biological system without considering each of Tinbergen’s four levels of mechanism, development, adaptation, and phylogeny.
Steven Pinker
Pinker verwijst hier naar de vier grote vragen van de ethologie (gedragsbiologie) geformuleerd door de Nederlandse etholoog en Nobelprijswinnaar Niko Tinbergen.
Deze vragen – door Tinbergen de ‘waarom’s van gedrag genoemd – verwijzen naar de oorzaken, ontwikkeling, functie en evolutie van gedrag. Opmerkelijk is dat de wereldwijd gehanteerde ‘Tinbergen’s Four Questions’ terra incognita zijn in de gedragswetenschappen in Nederland. Bij druk gedrag van een kind geven de vragen van Tinbergen zicht op de factoren die van belang zijn dit gedrag te begrijpen: de context waarin het gedrag zich voordoet, temperament en sekse van het kind, behoefte aan inspannen en ontspannen, etc. Terwijl zonder deze vragen naar de herkomst en context van kindgedrag de weg vrij is voor oppervlakkige, arbitraire gedragsetiketten.
Opvoeding
Van oudsher wordt in het Westen veel belang gehecht aan opvoeding, al verschilden de inzichten over hoe dat moest gebeuren in de loop van de tijd. Het Bijbelse advies ‘Wie zijn kind liefheeft, spaart de roede niet’ was eeuwenlang in zwang. Inmiddels is het slaan van kinderen in steeds meer landen bij wet verboden. En waar Rousseau het kind als nobele wilde zich zo veel mogelijk vrij wilde laten ontwikkelen, hebben helikopter-ouders in de 21e eeuw hoge verwachtingen van hun nimmer aflatende aandacht en bemoeienis.
Tijdens mijn studie pedagogische wetenschappen aan de VU was daar opeens The Nurture Assumption van Judith Rich Harris (Het misverstand opvoeding, 1999). Deze Amerikaanse ontwikkelingspsychologe betoogde dat ouders een wezenlijke rol spelen in het leven van hun kinderen, maar dat hun invloed wordt overschat – en de rol van genen en leeftijdgenoten wordt onderschat. Die overschatting geldt niet alleen voor ouders, maar ook voor gedragswetenschappers en therapeuten. Harris’ pleidooi voor een herwaardering van de rol van ouders, gebaseerd op de erkenning van hun werkelijke verantwoordelijkheid en tegen nodeloze schuldgevoelens, sloeg in als een bom. En niet alleen bij mij.
Psycholoog Rita Kohnstamm noemde het boek ‘potentieel rampzalig’. Omdat ‘ouders die toch al onzeker zo niet machteloos zijn, er aanleiding in kunnen vinden zich maar terug te trekken en het groot groeien over te laten aan de vrije krachten van de ‘peer group’ (NRC, 1998). Aan de andere kant was pedagoog Bas Levering weliswaar kritisch maar verwelkomde desalniettemin dit nieuwe geluid (‘Harris heeft gelijk: de macht van de opvoeder wordt sterk overschat’). Levering schreef in 0/25:
Ook is het goed dat bij ouders onnodig schuldgevoel over wat er buiten hun hun schuld met hun kinderen verkeerd gaat, wordt weggenomen.
Bas Levering
Rampspoed bleef uit. Harris’ verfrissende kijk op ouderschap gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek zorgde voor verhitte gemoederen, maar werd vervolgens grotendeels genegeerd. Ten onrechte, want de ideeën van Judith Rich Harris, die eind vorig jaar op 80-jarige leeftijd overleed, worden ondersteund door bevindingen in de gedragsgenetica – de wetenschappelijke discipline die de overerving van gedrag onderzoekt.
Intermezzo: gedragsgenetica
De gedragsgenetica heeft op basis van elegant onderzoek onder gezinnen met eeneiige (monozygote) en twee-eiige (dizygote) tweelingen en gezinnen met meerdere adoptiekinderen de laatste decennia grote vorderingen gemaakt. Studies wijzen allemaal in dezelfde richting: veel van onze persoonlijkheid is terug te voeren op onze genen, en de gezinsomgeving heeft verassend weinig invloed op onze persoonlijkheidskenmerken.
Eeneiige tweelingen die in hetzelfde gezin zijn opgegroeid lijken niet meer op elkaar dan eeneiige tweelingen die apart van elkaar zijn opgegroeid. Geadopteerde broertjes en zusjes in hetzelfde gezin lijken niet meer op elkaar dan twee willekeurige vreemden op straat. Gedragsgenetisch onderzoek heeft aangetoond dat persoonlijkheidskenmerken in hoge mate erfelijk zijn en dat genen belangrijk zijn in het verklaren van menselijk gedrag.

Uit gedragsgenetisch onderzoek komt naar voren dat veel gerapporteerde correlaties tussen opvoedgedrag en kindkenmerken geen afspiegeling zijn van een causale relatie maar het effect van gedeelde genen. Als we de impact van opvoeding, omgeving of welke sociale factor dan ook willen begrijpen, zullen we genetische effecten moeten meenemen (Barlow, 2019).
In gedragsgenetische studies wordt ten aanzien van de invloed van omgevingsfactoren op de ontwikkeling van kinderen onderscheid gemaakt tussen de gedeelde omgeving (ouders, gezinsleven, buurt) en de niet–gedeelde of voor elk individu unieke omgeving (aanwezigheid brusjes, unieke ervaringen als ziekte of ongeluk, en alle ervaringen die ons overkomen en niet perse ook onze broers en zussen). Vanaf de conceptie geven genen en ontwikkeling in samenspel het brein (en persoonlijkheidskenmerken) vorm aldus de Ierse neurogeneticus Kevin Mitchell. Genen en de niet-gedeelde omgeving (unieke ervaringen) zijn hierbij bepalend – en in mindere mate de gedeelde (gezins-)omgeving.
Persoonlijkheid speelt ook een rol bij het kiezen van ervaringen. Een angstig kind gaat bepaalde situaties uit de weg waar een zelfverzekerd kind bepaalde situaties nu juist opzoekt. Zo worden onze aangeboren neigingen verder versterkt betoogt Mitchell. Maar doet opvoeding er dan niet toe? Zeker wel zo legt Mitchell uit. ‘Love, encouragement, support, discipline, expectations all have hugely important impacts on children’s lives’. Ze vormen de wijze waarop we omgaan met situaties in ons leven, voor onze verwachtingen van onszelf en de keuzes die we maken. Het betekent alleen dat opvoeding geen significante invloed heeft op de onderliggende gedragskenmerken of aanleg (Mitchell, 2018).
Gezinsomgeving; verrassend weinig invloed
Veel van onze persoonlijkheid en intellect is terug te voeren op onze genen en unieke ervaringen. Dat de gezinsomgeving verassend weinig invloed heeft, zou stof tot nadenken moeten bieden voor pedagogen. Alleen Van IJzendoorn en De Frankrijker maken voorzichtig melding van een omissie: ‘erfelijkheid is veel belangrijker dan de pedagogische wetenschappen zich tot nu toe hebben gerealiseerd’ (Pedagogiek in Beeld; 2005, 2016).*
Harris’ boek Het misverstand opvoeding bracht de inzichten uit de gedragsgenetica onder de aandacht van het grote publiek: meer is aangeboren dan gangbaar is te denken, ook in de pedagogische wetenschappen. Nadruk op het kind als onbeschreven blad resulteert in een overschatting van de maakbaarheid van het kind. En van wat opvoeding vermag. Met schaamte zullen psychiaters terugdenken aan de mythe van de ijskastmoeder die verantwoordelijk werd gehouden voor het autisme van haar kind. ‘Parent blaming’ kent vele gezichten.
Dwaalwegen
De dwaalwegen zijn velerlei. Door niet te corrigeren voor genetische invloeden worden opvoedingseffecten stelselmatig overdreven en hebben constructivistische benaderingen vrij spel. De Vlaamse filosofe Griet Vandermassen noemt het hardnekkige verzet tegen biologische verklaringen ‘bio-aversie’ (Vandermassen, 2019). Het ontkennen van bijvoorbeeld inherente sekseverschillen in interesses en motivaties draagt het gevaar in zich dat pedagogische wetenschappen als vakgebied minder relevant worden.
Wat bijvoorbeeld te denken van een pedagoog die ouders ontraadt voor zoontje Jan een blauw geboortekaartje te kiezen met daarop een auto of trein, omdat dit het kind met een zware erfenis zou opzadelen? ‘Kinderen kunnen later behoorlijk last hebben van gendercliches’ (Endendijk, 2018). Dit is een overschatting van de invloed van ouders: wat deze pedagoog ‘stereotypen’ noemt, gaat in werkelijkheid om seksetypisch voorkeursgedrag met evolutionaire wortels.
Ook een concept als ‘sensitief ouderschap’ roept vragen op. Gevoelig ouderschap (Mesman, 2018) behelst kort samengevat het idee dat ouders hun kind zowel sensitief als insensitief in bad kunnen doen, voeden, etc. Waarbij de tweede modus ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de ontwikkeling van het kind. Naast een onwerkelijke dichotomie wordt de natuurlijke neiging van ouders om goed (genoeg) voor hun kind te zorgen ernstig onderschat. Opvoeding wordt nodeloos geproblematiseerd. Alsof ouders na honderdduizenden jaren evolutie nog altijd met de handen in het haar zitten bij het badderen van hun kind. En het aan experts is om dit te beoordelen. En te interveniëren.
Correlatie ≠ causatie
Maar ook onderzoek naar opvoedingseffecten schiet tekort. Zo zou onderzoek uitwijzen dat ‘stoere’ opvoeding leidt tot minder angst bij kinderen (Majdandzic, et al., 2018). Hier wordt correlatie met causatie verward. Door niet te corrigeren voor genetische invloeden wordt het opvoedingseffect overschat. Angstige ouders krijgen angstige kinderen. En lezen kinderen in gezinnen met veel boeken in huis meer omdat ze omringd zijn met boeken? Nee. Ook leesvaardigheid is voor een belangrijk deel erfelijk: als de ouders verwoede lezers zijn is de kans groot dat hun kinderen dat ook zijn. Wederom een genetisch effect. Veel gerapporteerde correlaties tussen opvoedgedrag en kindkenmerken zijn geen afspiegeling van een causale relatie maar het effect van gedeelde genen. Overbeschermende ouders en angstige kinderen kunnen beide manifestaties zijn van hetzelfde genetische effect.
Genetic confounds are the Achilles heel of the behavioral sciences.
Geoffrey Miller
Het belangrijkste gevolg van bio-aversie is dat de maakbaarheid van het kind wordt overschat. Dientengevolge is de druk op ouders enorm toegenomen. En hun onzekerheid. Dat heeft de weg vrij gemaakt voor experts, die in groten getale hun opwachting hebben gemaakt in de leefwereld van het gezin. Nalatigheid hangt als een zwaard van Damocles boven de hoofden van jonge ouders. Muziek via een vaginale speaker moet de breinontwikkeling van het ongeboren kind in de baarmoeder stimuleren. Gangbare stress tijdens de zwangerschap betekent een verdubbeling van de kans op emotionele problemen later, zo wordt ouders voorgehouden. Als het naderende schooladvies niet bevalt, moet huiswerkbegeleiding tot het gewenste advies leiden. En alsof dat alles niet genoeg is, is er de dreiging van een verplichte stresstest bij dreumesen om via het opsporen van stresshormonen eerder te kunnen ‘ingrijpen’.
De rust en het geduld waarmee Darwin zijn pasgeboren zoon observeerde zijn vandaag de dag niet vanzelfsprekend meer. Van bevruchte eicel tot volwassenheid is een ontwikkelingsproces bij Homo sapiens dat in de loop van een lange evolutie is verfijnd. Dat behoort een geruststelling te zijn voor ouders. Veel gaat vanzelf en kinderen hebben vooral tijd nodig. En pedagogen die zonder ideologische bril over de grenzen van hun eigen vakgebied heen kijken, die aansluiting zoeken bij andere relevante onderzoeksgebieden en vanuit een evolutionair perspectief naar groei en ontwikkeling van kinderen en ouderschap kunnen kijken. Pedagogische wetenschappen zouden een evolutionaire pedagogiek moeten nastreven.
Dit essay is verschenen in Pedagogiek in Praktijk #110 september 2019
De paragraaf ‘Gedragsgenetica’ is omwille van de lengte van het essay weggelaten uit de gepubliceerde versie maar hier weer toegevoegd.
*Deze zin is in de derde druk (Van IJzendoorn, M.H. & Van Rosmalen, L. (red.) Pedagogiek in Beeld; 2016) vervangen door ‘Erfelijkheid is veel belangrijker dan de pedagogische wetenschappen zich tot kort geleden hebben gerealiseerd’
Naschrift
Na het schrijven van dit essay verscheen een preprint (gepubliceerd 8 januari 2021) waarin de auteurs pleiten voor een disclaimer indien studies naar de invloed van omgevingsfactoren niet corrigeren voor genetische effecten:
‘When these options are all not possible, we plead with our colleagues to clearly mention genetic confound as a limitation, and to be cautious with any environmental causal statements’
Hart, S.A., Little, C. & Van Bergen, E. Nurture might be nature: cautionary tales and proposed solutions. npj Sci. Learn. 6, 2 (2021). https://doi.org/10.1038/s41539-020-00079-z
Literatuur
Barlow, F. (2018). Nature vs. nurture is nonsense: On the necessity of an integrated genetic, social, developmental, and personality psychology. The Australian Journal of Psychology; 71:68-79.
Boutwell, B. (2015). Why parenting may not matter and Why Most Social Science Research is Probably Wrong. Quillette, 1 december.
Brinkgreve, C., en Te Velde E. (2009). Wie wil er nog moeder worden? Atlas Contact.
Christopher F. Chabris, C., F. Lee, J.J., Cesarini, D., Benjamin, D.J., & Laibson, D.I. (2015 ) The Fourth Law of Behavior Genetics. Current Directions in Psychological Science
Coyne, J. A. (2013). A defense of evolutionary psychology. Blog Why evolution is true.
Darwin, C. (1877). A biographical sketch of an infant. Mind, 2, 285-294, 1 juli.
Dawkins, R. (2017). Het verhaal van onze voorouder. Een pelgrimstocht naar de oorsprong van het leven. Nieuw Amsterdam.
IJzendoorn, M.H. van & Frankrijker, H. de (Red.) (2005). Pedagogiek in Beeld. Een inleiding in de pedagogische studie van opvoeding, onderwijs en hulpverlening. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Tweede, herziene druk.
Koop, P. (2018). Blauw geboortekaartje voor zoontje Jan? Niet doen, zegt Utrechtse wetenschapper. Algemeen Dagblad, 5 september.
Levering, B. (1999). Het Harris-misverstand. 0-25. Tijdschrift over jeugd, maart 1999. 50-51.
Lombardo, M. P & Deaner, R.O. (2018). On The Evolution of The Sex Differences in Throwing: Throwing is a Male Adaptation in Humans. The Quarterly Review of Biology, Volume 93, 2, juni.
Machin, A. (2018). The Life of dad – The Making of The Modern Father. Simon & Schuster UK Ltd.
Majdanzic, M., Vente, W. de, Colonnesi, C. & Bögels, S.B. (2018). Fathers’ challenging parenting behavior predicts less subsequent anxiety symptoms in early childhood. Behaviour Research and Therapy, 109, October, 18-28.
Mesman, J. (2018). Sense and Sensitivity: A Response to the Commentary by Keller et al. (2018), Child Development, September/October 2018, volume 89. Number 5, p. 1929-1931.
Mitchell, K.J. (2018). Innate – How the Wiring of Our Brains Shapes Who We Are. Princeton University Press
Mitchell, K.J. (2018) How the Wiring of Our Brains Shapes Who We Are. The Royal Institution, presentatie 25 oktober
Parkinson, H. 2016. Sonic youth: vaginal speaker lets you play tunes to fetuses. The Guardian, 5 januari
Pinker, S. (2002). The Blank Slate – The Modern Denial of Human Nature. Penguin Books.
Rich Harris, J. (1998). The Nurture Assumption – Why children turn out the way they do. London: Bloombury.
Stewart-Williams, S. (2018). The Ape That Understood The Universe – How Mind and Culture Evolve. Cambridge University Press.
Trivers, R.L. (1972). Parental investment ans sexual selection. In: B. Campbell (Ed.), Sexual selection And the descent of man, 1871-1971 (136-179). Chicago,IL: Aldine.
Vandermassen, G. (2019). Dames voor Darwin. Uitgeverij Houtekiet.
Bron uitgelichte afbeelding: “Kleine aapjes”: peuters delen 95 procent van gebaren met chimpansees

Hans,
Jouw oproep tot het meer meewegen van genetische factoren in pedagogisch handelen heb ik in jouw vlot geschreven artikel met veel interesse gelezen. Ik kom uit een tijd ( rond 1950 ) waarin dat te vaak wel gebeurde. Daar moeten we niet naar terug.
Siem
LikeLike
Beste Siem,
Veel wetenschappelijke disciplines hebben de laatste decennia grote stappen voorwaarts gemaakt. Maar waar het opvoeding en onderwijs betreft blijken inzichten uit andere disciplines soms moeilijk ingang te vinden.
Zo is bijvoorbeeld de gedachte dat persoonlijkheidsvorming een taak van school zou zijn, nog altijd springlevend. ‘Op zeker moment gaat het luikje dicht, en is een karaktertrek of persoonlijkheidskenmerk gevormd’. Niet de enige mythe die OESO-directeur Andreas Schleicher – van origine natuurkundige en statisticus – in zijn onderwijsvisie etaleert in dit artikel in De Groene Amsterdammer – https://www.groene.nl/artikel/het-onderwijs-dreigt-zijn-doel-en-relevantie-te-verliezen. De dogma’s van het kind als Onbeschreven Blad en Nobele Wilde vieren hoogtij in dit betoog van Schleicher. Dat vereist het veronachtzamen van veel kennis. En herbergt het gevaar van overschatting van wat onderwijs vermag.
‘What makes you you?’ Even verhelderende als fascinerende presentatie van neurogeneticus Kevin Mitchell (auteur van Innate- How the Wiring of Our Brains Shapes Who We Are): Over de rol van genen en (gezins)omgeving – en breinontwikkeling: https://www.youtube.com/watch?v=SkJqkGX0ThQ
LikeLike